In de XVIIe eeuw werd ook deze ets-bewerking overbodig door het inbranden van doorschijnende blauwe, groene en paarse émailverven op het glas. Nu was de glasschilder heelemaal niet meer ge bonden aan stukken gekleurd glas, welke nood zakelijk met een loodstrip omzoomd moesten wor den. Op rechthoekige, kleurlooze ruitjes kon hij naar hartelust schilderen en kleuren aanbrengen zooveel hem goeddacht. Email-glasschilderverf staat echter in een kwaden reuk. Het is evenals de ondoorschijnende grisaille samengesteld uit metaal-oxyde en vloeiglas. Het vloeiglas-percentage is voor deze transparante glasverf echter zóó groot, dat het druppelsdik op het glas moet worden gebrand wil men een pit tige kleur verkrijgen. In werkelijkheid is dan ook een tweede glashuidje „op" de glasschijf ge brand, met als gevolg dat bij sterke zonverwar- ming en strenge winterkoude de beide glaslicha men ongelijk rekken en krimpen, waardoor lang zamerhand het émail van de glasschijf loslaat. Geheel gegrond is deze vrees voor vergankelijk heid echter niet. Op de glazen in de Groote Kerk te Edam, dateerende 1605—1625, is rijkelijk met émail geschilderd, terwijl de beschadigingen spo radisch zijn. Juist het tegendeel valt bij één der glazen waar te nemen. Het glas, geschonken door de stad Dordrecht in 1608 en geschilderd door de Edammer glazenmakers Sijmon Dircksz en Pou- wel Heijnsz, vertoont een totaal afgesleten gri- sai/Ze-schildering en juist het email is onbescha digd gebleven. Zelfs daar waar de émail over de 21

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 25