de teekening en schreef met krijt den juisten vorm
op de glasplaat af. Met een in het vuur rood
gloeiend verwarmd snij-ijzer streek hij langs de
afgeschreven krijtlijn op het glas, dat in de plaat
selijk verwarmde richting ging barsten. Mocht het
glas niet toegeven, schrijft Theophilus, maak het
dan met wat speeksel aan uw vinger nat op de
plek waar ge het ijzer gehouden hebt en het glas
zal daar terstond springen. Theophilus beschrijft
dit snij-ijzer als overal dun, doch dik aan het
einde. Dit dikke eind rood-gloeiend op het glas.
De vorm van het glasschijfje was dan echter nog
lang niet gelijkvormig aan de teekening. Om dit
te bereiken werd met een gruizel-ijzer de buiten
kant van het glasstuk voorzichtig afgeknabbeld;
schilfer voor schilfer, totdat de krijtlijn bereikt
was. Dit gruizelijzer is te vergelijken met den
baard van een sleutel, d.w.z. een platte staaf ijzer
waarin een keep is gemaakt, even ruimer dan de
dikte van het glas. Door het gruizel-ijzer recht
hoekig op de glasschijf om te wringen moet er een
halve-maanvormige schilfer afspringen. De reeks
scherpe puntjes welke hierdoor aan den buiten
kant van het glasschijfje overbleven werden daar
na nogmaals en nog voorzichtiger bijgegruizeld
en tenslotte op een slijpsteen bijgeslepen.
Met deze eenvoudige werktuigen werden techni
sche wonderen verricht. De meester in het glazen-
makersgilde stelde er een eer in den moeilijk
sten vorm aan een stuk glas te geven. Zoo ver
toont fig. 4 één der kwartieren uit het wapen
van het Bourgondische vorstenhuis (midden XVe
16