deringen uit het buitenland werden betrokken.
Gelukkig nam de sierkunstenaar A. Le Comte
(1850—1921) het initiatief en wist in 1885
J. L. Schouten te Delft te bewegen een atelier
voor gebrand glas op te richten. Le Comte bleef
een kunstzinnig medewerker in het atelier en hij
vervaardigde eenige glazen, die de uit het buiten
land geïmporteerde verre overtroffen.
Rond het jaar 1900 ontdekken we een spontane
opleving in de beeldende kunst. We behoeven
slechts aan Vincent van Gogh en Breitner te den
ken om daarvan doordrongen te worden. Zoo
mogelijk nog duidelijker openbaart zich dit in de
toegepaste en grafische kunst.
Architecten als Berlage en de Bazel vonden het
belangrijk genoeg affiches te teekenen, glas in
lood te ontwerpen en houtsneden te maken. We
kunnen hieraan een serie namen toevoegen van
kunstenaars, die alle het nieuwe tijdperk hebben
helpen inluiden: Der Kinderen, Lauweriks,
Toorop, Roland Holst, Hoytema, Thom Prikker,
Dijsselhof, Nieuwenhuis, Colenbrander, Lion
Cachet, van Konijnenburg, e.a.
Het laat zich begrijpen, dat enkele van deze kun
stenaars zich aangetrokken gevoelden ook het
glasschilderen in deze nieuwe strooming te be
trekken. Het waren kunstenaars van groot for
maat, die deze in traditie vastgeloopen kunst,
weer nieuw leven gaven, door het glasschilderen
zelf te gaan beoefenen, elk naar eigen geaard
heid, opvatting en wijze van uitvoering.
De opdrachten bleven aanvankelijk schaarsch.
118