termijn de „steenen des aanstoots" uit de kerk waren verwijderd, of met den achterkant naar boven gelegd, de glorieuze blazoenen in het zand. Gelukkig zijn zulke ingrijpende maatregelen niet toegepast op familiewapens in de glasramen, anders was er een nog grooter aantal vensters verloren gegaan. Wel moesten natuurlijk de wapens van den Prins het ontgelden, maar daar staat tegenover, dat we in de Groote kerk te Edam nog onbeschadigde wapens aantreffen van Prins Maurits, Blois van Treslong, van Arkel, Lamoraal van Egmond en andere Hoogmogende Heeren. Hetzelfde kunnen we constateeren in de St. Jans- kerk te Gouda. Het was slecht gesteld met handel, industrie en bedrijf, vanwaar zou dus de belangstelling voor kunst moeten komen? Ype Staak sluit dan ook de rij der historische glasschilders. Dit wil echter niet zeggen, dat na hem het glas schilderen niet beoefend werd. In het midden der 19e eeuw waren er in ons land enkele ateliers die „deugdelijk" glasschilderwerk hebben gemaakt. Hun arbeidsveld bleef in hoofdzaak beperkt tot ramen in Katholieke kerken. Zij kwamen echter niet verder dan traditioneele navolgingen van het Gothische venster. Te verwonderen is het daarom niet, dat voor be langrijke opdrachten zooals de hall-glazen van het Rijksmuseum te Amsterdam (1884) en in de Academie te Groningen (1909) de glasschil- 117

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 121