den adel behoorde, veelal in armoede en ellende en zware heerendiensten hun leven moesten slijten, wer den de onderzaten der kloosters beter behandeld, en vonden zij daar een menschwaardig bestaan. Is het te verwonderen, dat het leven binnen de kloostermuren, waar men zich in vrome overgave kon wijden aan godsdienstige overpeinzingen, aan wetenschappen en kunsten, velen tot zich trok, die geen bevrediging kon den vinden in een maatschappelijke wereld zoo vol strijd en onzekerheid van bestaan? Vooral de doch ters, en jongere zoons uit adellijke geslachten, voor wie de maatschappij geen ander vooruitzicht bood dan een leven van zwerven en vechten, of een geringe plaats op de landgoederen van de oudere broers, richtten den blik naar de nieuwe levensvervulling, die het kloosterleven bood. Wel gebeurde het, dat be gaafde knapen uit het gewone volk het onderwijs aan de kloosterscholen mochten volgen en dat zij tot priester werden gewijd en het zelfs tot bisschop brachten, doch het grootste deel der middeleeuwsche hoogere geestelijkheid was van adellijken bloede. Naast kloosters, waar alleen monniken of nonnen van adellijke afkomst werden opgenomen, waren er andere, waar de vromen uit het gewone volk zich aan het geestelijk leven konden wijden. Reeds vroeg vinden wij gewag gemaakt van het be vorderen der kunst door de geestelijken. Omstreeks het jaar 700 dringt de Angelsaksische bisschop Ald- helm erop aan, dat de Britsche nonnen zich zullen gaan toeleggen op het kunstige stikwerk, dat de Sak sische vrouwen plachten te maken. In denzelfden tijd maakte bisschop Benedictus van Wea,rmouth verre reizen ten einde bekwame handwerkslieden te vinden, aan wie hij het verfraaien der kerken kon toevertrou wen. Ook in de briefwisseling der geestelijkheid vinden 85

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1947 | | pagina 87