om nog het oordeel te vragen van mr Jan de Jonge van Amsterdam (later van Dordrecht), die dit op 6 Januari 1685 in een advies uitbracht. Waarom men zich niet dadelijk tot hem gewend had, is eigenlijk een raadsel, want twee jaar tevoren, in 1683, had men juist zoo'n prettige ondervinding met dezen bouwmeester opgedaan bij het recht zetten van den verzakten Buitentoren, bij welke gelegenheid burgerij en stadsregeering zoo uiter mate tevreden waren geweest over de goede en vlotte wijze waarop hij dat werk uitgevoerd had. Hoe het ook zij, nu gaf mr Jan „syn goede intensy omtrent het behouden en repareren van de boven toren", gaf een kostenberekening en toog spoedig aan het werk. Reeds op 15 Maart 1686 konden schepenen en raad een resolutie aannemen, waarbij zij vaststelden dat: „de vermaerde Architect en Bouwmeester Jan de Jonge hebbende tot een by- sonder contantement van Raet en Meente en tot yders verwonderinge geright en reghtgeset de boven tooren deser stadt sonder daer voor iets te hebben willen eijschen". Zij vereerden hem echter 2000 car. g., een vleiend getuigschrift, het groot burgerrecht van de stad voor hem en zijn kinderen en tevens op zijn verzoek het wat merkwaardige recht, ook voor zijn nakomelingen, om onder den Boventoren begraven te mogen worden. Of van dit laatste recht ooit gebruik werd gemaakt, is mij niets gebleken, maar het toont ongetwijfeld, hoezeer deze bouwmeester zijn hart aan dien ouden toren verloren had. Hij was er in geslaagd de werking van den toren geheel tot staan te brengen en nadien hebben zich nooit meer moeilijkheden voor gedaan. De vroegere, lage, vierzijdige spits werd in 1808 vervangen door de tegenwoordige, elegante, acht hoekige spits, ontworpen door den stadsarchitect 62

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 76