een speciale zitting te Münster werd de stad dringend verzocht den brugbouw te staken. Ook den lands heer, den bisschop van Utrecht en zelfs Frederik, Roomsch-Koning, werd om hulp verzocht en beiden verboden gestreng deze nieuwigheid, dreigden met boete en ongenade en eischten afbraak van het reeds gebouwde. Maar Kampen, dat, zooals wij zagen, een krachtige en zelfbewuste positie innam, zoowel tegenover de Hanze als tegenover haar landsheer, ontving deze missieven, nam ze voor kennisgeving aan en bouwde vlijtig door aan de brug, die zij nu eenmaal besloten had te bouwen, op eigen kosten en zonder hulp van wien dan ook. Deze haast had als gevolg, dat, al werd deze overgang dan ook in korten tijd tot stand gebracht (reeds een half jaar later, in September, was de brug gereed, voor het belangrijke bedrag van 17.575 rijnsguldens, pl.m. ƒ.60.000), het bouwsel toch spoedig niet tegen de stroomsnelheid en vooral tegen den ijsgang be stand bleek te zijn. Reeds twee jaar later verwoestte een zware ijsgang in Januari 1451 een dertiental van de 18 paaljukken. Een bijna geheele vernieuwing en versteviging werd nog in datzelfde jaar uitge voerd en ter bestrijding der kosten werd voortaan tol geheven. De andere IJsselsteden waren zoo ver standig zich bij dit „fait accompli" neer te leggen en reeds dertig jaar later kreeg Deventer haar schipbrug (1482) en Zutphen een paalbrug (1485). Of in deze eerste brug reeds een doorvaartopening was, is moeilijk te zeggen; op de kaart van Braun en Hogenberg (1580) zien wij er geen, maar waar schijnlijk is het wel. De „Camper Brugh" was een fraai geconstrueerd geheel, op water jukken en met driehoekige „staanders", die steeds de bewondering van ieder oogstte en met lof allerwegen bezongen werd. Zoo dichtte o.a. Franciscus Martinius in zijn „Camper Lof" (1641): 37

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 43