de stompe toren van Koudekerke als laatste her-,
innering.
De zwaarste verliezen zijn geleden in de eerste
helft van de zestiende eeuw. Hier aan den Zuid
kant gingen tusschen 1475 en 1559 3100 gemeten
1292 hectare) verloren. Meermalen overstroom
den hooge vloeden het geheele eiland, b.v. in 1530
(St Felixvloed), 1532 en 1570 (Allerheiligen
vloed). Toch waren stormen en springvloeden nog
niet eens de gevaarlijkste vijanden. Het ergste
waren de dijkvallen en oeverafschuivingen, die
plotseling, liefst bij stil weer, dijk en voorland
bijna zonder geruisch deden wegzinken in bodem-
looze diepten. Wij weten thans, dat de oorzaak ligt
in het wegvloeien van het zeer bewegelijke zand,
waarop het eiland rust. Van 1600 tot 1900 zijn
meer dan 200 afschuivingen en overstroomingen
waargenomen, waarvan niet minder dan 171 aan
de Zuidzijde.
Aanvankelijk stond de mensch hiertegenover
machteloos. Hij wist geen beter raad dan op die
plaatsen, waar een sterke stroom gevaarlijk dicht
langs den dijk schuurde, meer binnenwaarts re-
servedijken op te werpen, de z.g. inlaagdijken,
waarvan nog verscheidene te zien zijn. Reeds in
de 13de eeuw is sprake van „inseten" (inlagen).
Als het zeewater in de inlaag doordrong, werd de
reservedijk buitendijk en kon men verderop weer
aan een nieuwen inlaagdijk beginnen. Zoodoende
week men stap voor stap achteruit en moest men
telkens opnieuw kostelijke akkers en welvarende
8