laan leidende naar het huis, afgesloten door een monu mentaal poorthek, paste beter bij de levenshouding van dien tijd. Hierop dieper in te gaan, lijkt mij in dit verband niet noodig. Toonde de 18de eeuw nog volledig begrip voor vorm te hebben, de 19de eeuw heeft heel wat bedorven. Oud ge worden, vervallen bruggen werden naar den smaak van den tijd vernieuwd. Een reeks mislukkingen was het ge volg; die van het kasteel van Stapelen (zie afb. 20), Loon op Zand, Dussen, alle in Noord-Brabant, de Gelderscbe Toren, de Slangenburg in Gelderland, de Fraeylemaborg (Afb. 29) in Groningen zijn er voorbeelden van. De 19de eeuw heeft niet alleen veel bedorven uit wan begrip en uit gemis aan vormbegrip, nog een andere fac tor: „het deftig willen doen" speelde haar parten. Het was een gekunstelde levenshouding. Omdat de 19de eeuw niet uit eigen bron kon scheppen, ontleende zij haar vormen aan vroegere tijdperken; zij compileerde of trachtte na-te-apen zonder het wezen van het voorbeeld te begrijpen. Voor het deftig willen doen keek zij naar de 18de eeuw. Doch bij onze Pruikenvoorvaderen was de gewichtigheid en de waardige pronk echt; de uiterlijk gezwollen vormen hadden innerlijkheid en sterke levenskracht. De gewichtig heid kwam voort uit gezeten rust, niet uit braafheid. Toen de 19de eeuwers na 1850 hun buitenwoningen bouw den, zweefden hen steeds de oude buitenplaatsen voor den geest, of indien zij minder hoog grepen, de grootsche Heerenboerhuizingen, zooals b.v. die in de Beemster. Doch niet alleen de stadsmensch, die een buitentje had, ook de dorpsbewoner wilde deftig doen. Het simpele bruggetje over de sloot langs den straat- of buitenweg, dat zoo won derwel in de sfeer past, was te boersch, het moest een inrijhek worden. Zij, die meer er van willen weten, beveel ik het bijzonder prettig geschreven boekje in deze serie „Nederlandsclre Tuinen en Buiten plaatsen" door Dr Ir J. T. Bijhouwer, ter bestudeering aan. 47

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 52