In ons land met zijn slappen bodem boden de slootkanten
geen stevigen steun. Er moest een opleggingspunt worden
gemaakt. De oudste vorm was die van een gaffel, van het
Gallische woord gabalus kruispaal. Waar op zoo'n gaf
fel slechts één balk kon liggen, kwam men er toe het „juk"
te vinden, waarop een breede of een paar smalle planken
naast elkaar stevig lagen.
Het juk maakte men zoo: twee paaltjes werden op eenigen
Fig. 1
afstand van elkaar in den grond geheid en op de koppen
verbonden door een dwarshout, de deksloof, waarop de
plank nu stevig lag. Er deed zich daarbij een ongemak
voor. Wijl de grond achter het juk geen talud had, zakte
hij tusschen de paaltjes door in den watergang en vei-
nauwde dus zoo deze opening. (Fig. 1).
Ook daar werd iets op gevonden. Aan de grondzijde achter
de palen en beneden de deksloof, werden planken geslagen.
Deze boden nog een andere hulp: zij verstevigden het juk!
Weidsch uitgedrukt: het landhoofdwas geboren.
Weinig zal de eerste constructeur hebben vermoed met dit
element het essentieele van iedere brug tot in lengte van
dagen te hebben gevonden.
Primitieven in andere landen, onder andere hemelstreken,
die over andere materialen beschikten, vonden door hun
16