BEELDHOUWWERK AAN BRUGGEN .A an bruggen gesierd met beeldhouwwerk is ons land nooit rijk geweest. Onze aard leidt niet tot beeldhouwen, ons plastisch vermogen is niet groot. Wij zijn te proble matisch, te overwegend, missen het spontane om, wat ik noem „met handen en voeten" tegen den steen op te springen, ons bloed huppelt niet door onze aderen; maar wij zijn degelijk. Al deze factoren belemmeren den Hollander te leven, een eerste voorwaarde voor beeldhou wen. Hoe anders is dit bij onze Vlaamsche broederen. Wij mogen hen meer zorgeloos, zelfs oppervlakkiger vinden dan onszelf, hun gezonde levensvreugde, die hun de mate rie doet liefhebben, hun volbloedigheid drijft hen tot het zich plastisch uiten. Het verschil ontstaat grootendeels uit het karakter van het land. Het Hollandsche landschap kent weinig vorm; zijn materie is: kleur en sfeer. Dit landschap voert tot be schouwen. Wat wij daaraan beleven, uit zich naar het uiterlijk in schilderen, naar het innerlijk in bouwen. Want bij schilderen is het psychologische het sterkst, bij-bouwen het logische, het bezonnene, bij beeldhouwen het spontane, het vanzelf stroomende. Het is dus vanzelfsprekend, dat Holland weinig beeldhou wers levert; nu niet en ook vroeger niet. Het zijn steeds de Vlaamsche beeldhouwers, die wij naar hier trokken, zoo als: Arthus Quellinius, Rombout Verhulst, in de 17de eeuw, Royer in het midden der 19de eeuw. Eigen beeld houwers van groot formaat leverden wij niet op, met de eenige uitzondering in het begin der 17de eeuw: Hendrick de Keijser. Quellinus kennen wij uit zijn werk aan het Stadhuis van Amsterdam, Verhulst aan de grafmonumen ten van onze groote mannen, Royer aan-zijn standbeelden. Aan standbeelden waren en zijn wij nog niet rijk; in het geheel niet aan grootsche monumenten, groote beelden groepen. De Hollander voelt daar niet veel voorhij is te nuchter, zakelijk, rationeel, maar de voornaamste oorzaak 142

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 159