pelijke en aesthetisohe verzorging van onze wegen, de waterwegen hierbij inbegrepen, te bevorderen. Vooral bij de groote uitbreiding van ons wegennet en het ver keer daarover in de laatste jaren was een bijzondere aandacht hiervoor zeker niet overbodig. Er moest voor gezorgd worden, dat onze wegen niet alleen in technisch opzicht goed verzorgd zijn, wat wij gaarne onzen we genbouwers toevertrouwen, maar dat ook hun land schappelijke behandeling zoo is, dat zij aan de vele weggebruikers in aesthetisch oogpunt voldoening kun nen schenken. In de eerste plaats denken wij hier weer aan de boven reeds genoemde lintbebouwing, die in vele streken van ons land het uitzicht van de wegen op het omringende landschap volkomen heeft verstoord. Bij den aanleg van nieuwe wegen moet verder gelet worden op het tracé, dat zoo moet zijn dat de weg zich zooveel mogelijk aanpast aan de landelijke omgeving en zoo min mogelijk natuurschoon aantast, en verder op het dwarsprofiel van den weg, dat een aangename verdeeling van den weg tot stand moet brengen en ruimte overlaten voor beplanting. Ook deze beplanting is van belang, wat geldt zoowel voor de beplanting van den weg als die van zijn naaste omgeving. Allerlei problemen doen zich daarbij voor: niet steeds is een ouderwetsche laanbeplanting gewenscht, vaak is het beter deze van tijd tot tijd te onderbreken of de beplan ting te vervangen door een, waarbij men afwisselend een laanaanleg, afwisselend een groepvormige beplan ting van boomen en heesters aantreft. Soms is het ook beter de beplanting geheel weg te laten, zoodat een ruim uitzicht op het omringende land gewaarborgd blijft. Men zie over dit alles het als no 11 van deze serie verschenen boekje van Ir G. A. Overdijkink, „Langs onze wegen". De commissie heeft van den aanvang begrepen, dat goede resultaten slechts te bereiken zijn met behulp van voorlichting door deskundige landschapsarchitec- 48

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 50