Stucwerk als wandbedekking in de woonvertrek ken komt minder voor, althans niet vóór het eerste kwart der 18e eeuw en dan voornamelijk bij open bare gebouwen. In den wand vraagt ook de kamerdeur de aandacht. Zij is door een sterk geprofileerd architraaf om lijst, dat aan de bovenzijde vaak even gebogen is. Haar vlak wordt ingedeeld in een laag onderpaneel strookend met de lambrizeering en een hoog boven- paneel. Bij rijke betimmering zijn hierop versie ringen aangebracht door lijstwerk, onder beginnend met voluten en boven eindigend met lofwerk. Het dubbeldeurtype, onder invloed van de Fransche paleizen-architectuur, ziet men niet alleen in de groote, achtér elkaar gelegen vertrekken, doch ook bij de deuren die toegang geven tot de gang. Bij deze bepaalt men zich veelal om de enkele deuren den schijn te geven van een dubbel deurtype. Ver lengt men de deuromlijsting naar boven ten einde een vak te omsluiten, dan brengt men daarin een geschilderd of gebeeldhouwd „deurstuk" aan. Toen in het begin der eeuw het goudleer, de trijp of andere decoratieve bekleedingsstof ornamentale patronen had, kreeg het geschilderde deurstuk min of meer de beteekenis van het vrije schilderij, dat voor zichzelf de aandacht vroeg. Vooral mytholo gische of litteraire onderwerpen zijn daarbij de gangbare motieven. Nu langzamerhand de geschil derde behangsels zelf een vertelling van mensch en landschap geven, krijgt het deurstuk evenals het schoorsteenstuk een meer begeleidende functie, zoodat minder direct verhalende onderwerpen dan bloemstukken, stillevens, kinderfiguren e.a. ge schilderd worden. Wat de laatsten betreft, ziet 68

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 66