hoekig tegen elkaar aanloopen van vormen te ver mijden en de overgangen geleidelijk te laten ver vloeien. Waar de trapboom tegen het bordes of portaal aanloopt, ziet men daarom een halfronden overgang, die wanneer de draad van het hout te lood staat „kuipstuk" wordt genoemd en loopt de draad mede in de richting der boomen, zoo heet hij „wrongstuk". Is in het begin der eeuw de balustrade op den trapboom uit houten paneelwerk samengesteld, gelijk dit langs de muurzijde langer toepassing vindt, zoo wordt ze meer en meer open gewerkt. Aanvankelijk is ze daarbij gevuld met doorgaand lofwerk, maar later met vrijstaande balusters. Deze werden vroeger reeds algemeen toegepast als draaiwerk, doch thans komen onder invloed der barok massieve prismatische balusters voor, die aan de onderzijde verjongen, gelijk men deze bij tafelpooten ziet. In plaats hiervan komt de platte baluster die opengewerkt, gevuld is met lofwerk. Vervolgens ziet men daarbij den harpvorm, symmetrisch opgebouwd om een verticale as en door horizontale geledingen vastgehouden. Aan het begin en het einde der trap staan de rijk met volu ten gesneden eindbalusters in samenhang met de tusschenbalusters. Behalve houten balustrades past men bij uitzon dering ook metalen hekwerken toe van sierlijk barok smeedwerk of koperen gietwerk met door- loopende motieven of op zichzelf staande balusters. Verreweg de meeste zorg wordt besteed aan de woonvertrekken op den beganegrond, waar het familieleven zich afspeelt. Hier toch ontvangt men 65 6. WOONVERTREK 5

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 63