,N het „velours d'Utrecht", dat sinds het 2e kwart der 18e eeuw hier aanvan kelijk te Utrecht ver vaardigd werd van geiten haar (het Fransche mo hair). In het algemeen leeft de geheele fluweel- (of „floers") en zijde industrie sterk op, nadat de réfugiés in ons land gekomen waren; vandaar dat verscheidene fabri kanten op dit gebied Fransche namen dragen. Voorts ziet men sits (in inventarissen „chits" genaamd), een gebloemd ka toen, aanvankelijk uit de hand geschilderd en later machinaal vervaardigd. Ten slotte noemen wij nog de geweven gobelins, de goedkooper geschilderde gobelins en de geschilderde behangsels op linnen. Het marmer is veelal het geaderde wit Italiaansche, dat het materiaal voor de vloeren en borstweringen van gang en trappenhuis blijft. Het stucwerk wordt in deze eeuw algemeener. Vooral krijgt het een kunstwaarde, wanneer beeld houwers in deze grondstof ter plaatse modeleeren. Ten einde de gipsspecie dan zacht te houden, voegt men er suikerwater aan toe. Niet alleen bij den bouw van nieuwe huizen, maar ook ziet men in den loop der eeuw tegen oude balklagen stuc- plafonds aangebracht. Herhaaldelijk komt men in oude rekeningen posten tegen van „plakwerk" uit betaald aan Fransche en Italiaansche stucwerkers, 58 Acanthusblad; Ladewijfc XIV stijl.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 56