waarop een gebrandschilderde voorstelling in „gri saille" (grijs of bruingrijs), of in kleur is aange bracht. Omstreeks 1665, althans bij Vingboons' heerenhuizen, komen voor het eerst doorgaande ramen met roedeverdeeling. De kruisen van het kozijn zijn hieruit verdwenen en het glas-in-lood is vervangen door „ruiten", waarvan de naam ont leend is aan de ruitvormige verdeeling van het vroegere glas-in-lood. Om deze ramen te openen maakt men ze schuivend, zoodat het „schuifraam" zijn intrede doet. Waarschijnlijk is het uit Engeland afkomstig, althans daar en bij ons is het algemeen in zwang gekomen. Vandaar de term „Engelsch raam", die men door oude timmerlieden nog hoort gebruiken, gelijk in den eind-18en eeuwschen roman: „Willem Leevend" van Betje Wolff en Aagje Deken, gesproken wordt van: „propere En- gelsche schuiframenTessin zag ze in het paleis Het Loo en beschrijft ze uitvoerig als een groote bijzonderheid. Zijn deze betimmeringen aanvankelijk nog in blank hout, meer en meer komt het verlangen om alles te verven. Blauw en blauwgroen, spaarzaam verguld op biezen en lofwerk, zijn dan de hoofdkleuren. In de groote patriciërswoning maakt de hooge be timmering plaats voor een bespanning der wanden van onder tot boven met goudleer of met weefsels. Wat het eerste betreft, hebben wij dit beschreven bij de grondstof; wat het laatste betreft is het ge perste bloempatroon-fluweel in trek, dat we nader beschrijven bij de 18e eeuwsche grondstof, wijl het dan algemeener toepassing vindt. De meeste luxueuse wandbekleeding blijft de „gobelin", die we meer in openbare gebouwen, kasteelen en bij- 31

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 29