weerszijden van het balcon dragen vrouwenbus
ten. In de kroonlijst, in het midden een witmar
meren meander. De zware attiek boven het mid
dendeel van den voorgevel prijkt met het wapen
van Enkhuizen en is versierd met vazen, vrouwen
en kinderbedden.
Als we het stadhuis binnentreden komen we eerst
in de vrij lage, overwelfde blauwe zaal, geplaveid
met hardsteen. Links en rechts zijn vertrekken, die
als kamers voor de burgerwacht, de officieren,
den schout en den conciërge dienden. Thans heeft
men rechts de conciërgewoning, links de secre
tarie, waarin een schoorsteenstuk, dat een gezicht
op Enkhuizen voorstelt. Langs een hardsteenen
trap, waarboven een bordje met „F. H. Koophen
1688", en waarlangs drie muurlantarens uit de
XVIIIe eeuw, komt men op de eerste verdieping
in een ruime, hooge hal, de Witte- of Burgerzaal
geheeten, met geaderd wit marmer geplaveid en
door drie kruisgewelven gedekt, terwijl door
hooge ramen het licht binnenvalt. Aan de linker
zijde van de trap komt men uit die Witte Zaal
in de Weeskamer, de vergaderzaal der Wees-
meesteren, die een soort Voogdijraad vormden,
belast met de zorg voor de weezengoederen. Deze
V'eeskamer bezit een schoorsteen uit de XVIIIe
eeuw, waarboven een schilderij door Johan van
Neck (1692): de Barmhartigheid, verpersoon
lijkt door de Stedemaagd, die weeskinderen ont
vangt, die haar om hulp smeeken; beteekenisvol
wijst ze op een kloekhen met kiekens in den lin-
77