lijkt, zouden de naam van den schilder kunnen zijn; alleen de eerste letter, een A, is te onder scheiden. Op de tweede balk, oostzijde, moet een gebed staan aan de Heilige Maagd, waarin haar schoonheid en bevalligheid geprezen wordt; het zijn de woorden uit het Hooglied, die echter moei lijk te ontcijferen zijn, wegens het fragmentarische van het opschrift: „(Ecce qu)am pulchra es et quam decora carissima in deliciis, statura tua assimilata est palmse et ubera tua (botris) (Vide- amus) si floruerunt mala punica ubi dabo tibi ubera mea allelua allelua (allelua)." Aan de westzijde: „(caput tuum est) carmelus collum sicut turris eburnea veni dilecte mi egrediamur im agrum, videamus si flores fructus (parturiunt) Aan de onderzijde van een balk vond men ook nog, op wonderlijke wijze dooreengemengd, woor den uit het Ave: „gratia plena maris univer benedict tecum dominus". Op het plafond van den noordelijken uitbouw werd eenig gouden rankwerk op blauwigen grond gevonden. Jhr Six deelt mede, dat men bij her stelling van een karbeel ten oosten van den kan sel, nog een deel van een muurschildering ont dekte: „een heilige, groot van lijn en veel mooier van teekening dan de gewelfschilderingen, een gebaarden man met edele trekken, die met de rechterhand zijn gewaad schijnt op te houden en in de linker een bardesaan heeft; de witte achter grond is bezaaid met groepen van roode moesjes, waarvan stersgewijze zwarte spiralen uitgaan"; 23

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 23