bij den eersten oogopslag nauwelijks, maar kijkt
men aandachtig, sluit men het licht der vensters,
dat verblindt, af, dan begint men allengs de oude
kapbeschildering te onderscheiden; hier wat dui
delijker, waar meer over is, daar wat moeilijker,
waar meer verloren ging en meer planken ver
nieuwd zijn, wat niet zoo heel veel voorkomt, of
waar de oude planken vertimmerd zijn, zooals
daar waar later een dwarsbeuk is aangebouwd.
Daar zijn de klauwen van den duivel niet aan zijn
pooten vast, daar is het hoofd van Maria in een
ander vak terecht gekomen, dan dat van Jozef en
den hoogepriester, die ze trouwt. Het meest
spreekt, in wat over is, het wit, dat zeldzaam is
aangebracht, dan het prachtige rood, hier en
daar, van een kleed. Het grauw van de harnassen,
de vleeschkleur, het zwart van de teekening staat
weinig duidelijk uit tegen het oude eikenhout,
waarop het zonder ondergrond is aangebracht
Zoo zijn in den algemeenen indruk der kerk deze
schilderingen niet meer dan een verlevendiging
van het donkerbruin der kap
Jhr Six vervolgt nu zijn beschrijving der schilde
ringen aldus„In de koorapsis is in 5 vakken een
boom van Jesse, niet naar den „Spieghel" In het
midden Jesse slapend en daarboven Maria met
het kindeken, mooi van lijn. In twee vakken bei
derzijds zes figuren, waaronder David aan zijn
koningskroon herkenbaar is. Al deze voorstellin
gen in de breede of smalle traveeën (vakken)
niet de boom van Jesse worden gevat in randen
19