vrede" met den keizer gesloten had, zich weer gaan roeren. Het seinschip, dat Enkhuizen voor zichtigheidshalve op de kust van de Veluwe ge plaatst had, berichtte, dat de Gelderschen zich gereed maakten onder zeil te gaan. Hoorn en de omliggende dorpen, gewaarschuwd, maakten zich tot tegenweer gereed, maar de Hertog bleek het op Enkhuizen gemunt te hebben, als de deur en sleutel tot de Zuiderzee. De tijdig ontdekte aan val mislukte echter; de Gelderschen stuurden ijlings weer zeewaartsze hadden zulk een haast, dat ze zich zelfs den tijd niet gunden de ankers te winden, maar ze afkapten. Deze werden later op last van de stadsregeering opgevischt en nu hangen er twee aan den Drommedaris. Hadrianus Junius van Hoorn heeft er het volgende gedicht op gemaakt, dat men op een naast de ankers in- gemetselden steen nog leest: Enchvsam insidijs tacitis svb nocte silenti obrvere adnixa est gelrica perfidia hetgeen Brandt in zijn kroniek aldus weergeeft: De Gelders' ontrov socht Enkhvisen strijdb're wallen Bij nacht met haere list van bviten t'overvallen. Onder het latijnsche vers staat nog: Anchora qvam cernis ferro praecisa bipenni Artes testatvr perfide Gelre tvas waarvan, volgens Brandt, de vertaling luidt: Dees' ankers afgekapt toen d'aenslag was gemist Getuigen, Geldersman, uw trouweloose list. 87 i

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 103