deelen twee scholieren, één met ronden hoed en
schoudermantel, een rol in de hand. Bij het zien van
deze voorstelling, het doceerend gebaar van den
zittenden man versterkt onzen gedachtengang, rijst
onmiddellijk de vraag: hebben wij hier te doen met
den rector van de Latijnsche school, waarover vanaf
het midden der 17e eeuw ook Hindeloopen beschikte
en die zich staande wist te houden tot in den Fran-
schen tijd? Huizinga*) heeft zoo pas nog opgemerkt,
dat de gelukkige verdeeling van nering en welvaart
over een groot aantal zelfstandige centra ook aan de
steden, die verre na Amsterdam kwamen, veroorloofde
om elk op haar manier beschavingshaard te zijn. Zij
hadden alle haar degelijke Latijnsche scholen. Wat hij
hier zegt van de steden van Holland, gaat, dunkt mij,
a fortiori op voor „Amsterdam's randgemeente", al
was het rectoraat der Latijnsche school maar neven
functie van den tweeden predikant.
In geen enkele kamer ontbrak ook de eiken keeft of
kevi. Deze vormde blijkbaar het distinctief voor de al
of niet welgesteldheid van een familie. Zoo komt een
getuige in een proces tusschen de jaren 16411643
verklaren, „dat Simon Sijmensz en kevije ofte kaste
met linnen ende wollen ten huyse van Jan Pyters ende
Berentien Egbaerts heeft gehat stan om 't huys daer-
mede op te pronken". Zeer kunstig bewerkte exem
plaren komen voor van met veel overgave gesneden
paneelen, waarop soms de levensboom staat afgebeeld,
(die ook op merklappen en randen van kleeding-
stukken voorkomt). Evenals de openingen van de
bedsteden zijn boven de paneelen van deze kasten
balusterspijleij met vaardige hand gesneden.
In bonte verscheidenheid staan dan verder de meubels
in de kamer, waarbij vooral de unieke manier van
beschildering van het huisraad opvalt. Een hoogtepunt
Huizinga. a.w.
51