tigen in de stad moeten worden afgestaan, daar „op
de armen groot achting behoord genomen te worden".
Veel armoede wordt er in deze tijden echter niet ge
leden, want een inwoner kan in 1657 naar waarheid
verklaren „dat wij door Godes zegen geen burgerlijke
lasten dragen als 12 stuivers voor de waackers int jaar
sonder yets anders".
Zoo had het oude Hindeloopen een dubbel aan
gezicht wisselend in zomer en winter. Zoolang aan de
gevels de ankertjes hingen ten teeken, dat het schip
nog bevracht kon worden in de vroege voorjaars
maanden, dan leefde er een intiem huiselijk Hinde
loopen, dat ons dierbaar geworden is door de vele fijne
werkstukjes van echte volkskunst, waar in zinrijke
gewoonten een waar gemeenschapsleven werd geleid.
Daartegenover de zomereen ontvolkte, of naar
Halbertsma opmerkte, een ontmande stad. De vrou
wen en kinderen bleven alleen thuis achter, hetgeen
leidde tot de gewoonte om in langdurige gesprekken
en het maken van wederkeerige visites den tijd te
verdoen, 's Middags of 's avonds wachtte thuis geen
man en met een gerust hart liet men dan ook een tafel
onafgeruimd liggen, om rustig een wandelingetje door
het stadje te maken.
Zoodra was echter de herfst niet op komst, zoodat de
schippers en het scheepsvolk de laatste der twee of
drie reizen naar de Oostzee hadden volbracht, of de
vrouwen stroomden naar Amsterdam, waar men eerst
eenigen tijd plezier maakte daar de beurzen goed ge
vuld waren. Er moet door de dames danig gewinkeld
zijn, wanneer men in inventarissen de ongeloofelijke
getallen ziet van Voor-Indische „bonte doeken", welke
door de Oost-Indische Compagnie daar ter markt
waren gebracht. Terug in eigen huis leefde het dood-
sche Hindeloopen van den zomer op, want er was een
stad vol mannen zonder bepaalde bezigheden, terwijl
23