sief te stellen, wanneer de ondergang van Stavoren
voor de 17e eeuw deze vraag in dezen vorm niet
noodig maakte. Dan blijkt het duidelijk, dat in de
gouden eeuw Hindeloopen niet anders gezien kan
worden dan als een „randgemeente" van Amsterdam.
De groote invloed van de IJstad op het ver afgelegen
Hindeloopen is te merkwaardig, dan dat men deze
slechts bij wijze van kennisgeving aan kan nemen. De
magistraat van Hindeloopen teekende dien invloed in
een resolutie uit de 18e eeuw, waarbij orde werd ge
steld op de beurtvaart tusschen beide plaatsen.
„Nademaal de ingesetenen van de stad Hindelopen
van onbedenkelyke tyden af haare zeevaart en negotie
hebben opgeregt te vaaren en negotieren mfet haare
schepen na Noorwegen, Oostzee en meer andere bui-
tenlandsche plaatsen, vervolgens haare gehaalde en
mede gebragte goederen en koopmanschappen voor
het grootste gedeelte en by na nergens anders als tot
Amsterdam verkopen, en des winters hare schepen
aldaar vermits derselver grootheid moeten laten
verblyven, waar uit dan noodzakelyk volgen moet dat
der kooplieden,„schippers en bootsvolk (uit welke de
meeste ingesetenen bestaan) hare gestadige beesigheid
is om van Hindelopen op Amsterdam en van daar
weder op Hindelopen te varen en frequenteren, waar
om het dieshalven ten alderhoogsten ongemakkelyk is
en voor de ingesetenen zeer nadelig, dat deselve geen
staat kunnen maken op wat tyd van hier op Amster
dam en vice versa hare reis kunnen voortzetten en
hare brieven uit Noorwegen, Oostzee en van elders
kunnen ontvangen en wisselbrieven accepteren, alles
streckende tot merckelyk ongerief en groot nadeel van
de ingesetenen alhier, die meest alle van seevaart en
negotie van buiten moeten bestaan en waar het wel
varen van volk en stad by na ten eenemaal afhankelyk
is en om die reeden niet oorbaar kan worden geoor-
deelt, dat die geene die sig als beurtluiden qualificeren
17
2