een evenredig deel in de hooilanden na oogsttijd alleen
enkele koeien in het land mocht laten grazen.
De gewoonte om het onverdeelde bezit perceelsgewijs
in maten uit te drukken, maakte het beheer uitermate
ingewikkeld. Het aantal einsen benoodigd voor een koe
werd voor iedere schar steeds opnieuw berekend door
scharmeesters, zoodat maar zelden overeenstemming
bestond tusschen iemands bezit en het aantal beesten,
dat hij daarvoor in de schar mocht zenden. In een jaar
dat 20 einsen per koe noodig waren had de eigenaar
met de 14V2 penning recht op 14V2/400 29/800 koe
gras, waarvoor hij niet eens een lam kon laten grazen.
Derhalve moest men door onderling huren en verhuren
aan het juiste aantal trachten te komen. In 1725 wil
Wybren Lieukes (men lette op de specifiek Hindeloo-
per namen) 5 koeien en 2 kalveren laten weiden. Hier
toe komt hij 24 einsen te kort en krijgt van Douwe
Jarigs de beschikking over 12, van Jeije Reiners over 8,
van Fonger Tonnis over 3V2 en tenslotte van Sipke
Seerx over j/2 eins.
Bij dezen gang van zaken in het „scharparliament"
(zooals het oudste rekeningboek der stad de bijeen
komsten noemt) verwondert ons niet de bepaling van
1673. „Geduirende en onder het scharreekenen sall
niemand sich onfatsoenlijk met rabbelen off praaten
mogen aanstellen tot verhinderinge, verstoringe oft ver-
bijsteringe van de reekeninge"
Ook de overdrachten bij versterf en verkoop van de
over al de scharren verdeeld liggende perceelen gaven
aanleiding tot onontwarbare raadsels. Af en toe zien
wij het gerecht zoo'n Gordiaansche knoop doorhakken.
Deze typische gebruiken doen de Hindeloopers kennen
als menschen bedeeld met een sterk gevoel voor zelf
standigheid het kleinbedrijf gaat zeer goed samen
met een gemeenschappelijke regeling van de landen,
daar niemand van de opbrengst van den grond alleen
behoefde te leven, doch het- als reserve had en het
85