Die dennenmoorder is een belager van jonge dennetjes en begint met zijn verderfelijken arbeid onder den grond op de grens van stam en wortel, de z.g. wortel hals. Uit de spore groeien de mycelliumdraden naar binnen en breiden zich uit in de schors en op de grens van schors en hout. Nu kunnen de wortels het voedsel niet meer ontvangen, dat in de groene takken wordt gemaakt. Zij krijgen gebrek en kwijnen weg, zoodat het boompje dood gaat. De naalden verkleuren en de jonge loten verwelken. Al dien tijd blijft de belager onzichtbaar tot opeens aan den voet van den boom een aantal platte leerachtige korsten voor den dag komt, heel grillig van vorm. Aan de onderzijde komen uit de witte poriën de sporen, die weer andere dennen kunnen aantasten en dus groote stukken bosch kunnen vernielen. Natuurlijk wordt de dennenmoorder in de aanplantingen met alle macht bestreden, de boom, die is aangetast wordt onherroepelijk verwijderd en vaak worden loofboomen tusschen het naaldhout geplant. De honingzwam is eveneens een vijand van onze hoo rnen, die zoowel loof- als naaldhout aantast. De doode stammen zijn soms nog langen tijd bedekt met een massa honinggele hoeden. Weer ontwikkelt het myce- lium zich het beste tusschen schors en hout, maar bovendien vormt de honingzwam nog een aantal zwarte draden, rhizomorphen geheeten, waaruit weer nieuwe zwammen kunnen ontspringen. Ook de jonge boom, die door de honingzwam is aangetast, wordt ver wijderd, terwijl om de oudere een greppel wordt ge graven. Deze samenhang tusschen boom en paddestoel, die meestal ten nadeele van den boom verloopt, is duide lijk genoeg. Geheimzinniger is het uit het mos onder een berk een boleet te voorschijn te zien komen en te merken, dat deze vriendschap niet willekeurig is maar hecht. Opvallender nog is het samengaan van de mooie roode 83

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 98