een kurklaagje gevormd, dat aansluit bij het bast-
weefsel van de twijg en dat slechts de vaatbundels
vrijlaat. In deze vaatbundels gaan zich echter ook de
vaten met proppen wondweefsel (z.g. thyllen) ver
stoppen, terwijl tusschen de vaten het scheidingslaagje
zich gaat ontwikkelen. Het blad krijgt nu dus geen
water meer, de toevoer is afgesloten, hetgeen beteekent
dat alle bladweefsel gedoemd is af te sterven. De dun-
wandige cellen van het scheidingslaagje zwellen ver
volgens op en gaan zich daardoor ten opzichte van
elkaar afronden, zoodat het onderlinge verband ver
loren gaat. Tenslotte gaan de celwanden nog verslijmen
zoodat het begrijpelijk is, dat het verband tusschen
bladeren en tak wel heel los wordt. Vallen een paar
flinke nachtvorsten in dan ontstaan er barsten en
blaast de wind den volgenden morgen den boom voor
driekwart leeg. Dit scheidingslaagje ontwikkelt zich bij
de eiken later dan bij de andere boomen en dit is dan
ook de reden, dat diep in den winter het eikenloof nog
aan de takken hangt. Het blad was reeds ten deele
afgestorven voor de bijzondere cellen klaar waren om
hun werk te verrichten en deze kwamen dus te laat.
Voordat dit scheidingslaagje ontstond en de bladeren
gingen verkleuren, zijn echter de belangrijke voedings
stoffen uit het blad in veiligheid gebracht. Zij worden
in stam en takken bewaard om bij het uitloopen in het
voorjaar weer te worden gebruikt.
Het groote verkleuringsproces, dat in den herfst gaat
beginnen, is dus een teeken, dat alles in veiligheid is
gebracht eer de weg is versperd. Een wijze natuurwet
zorgt er voor, dat zoo min mogelijk verloren gaat.
Uit het feit dat het scheidingslaagje ontstaat in een
tijd, dat de temperatuur nog niet snel daalt blijkt, dat
niet de daling der temperatuur, maar de vermindering
van de hoeveelheid licht, die den boom bestraalt, de
oorzaak is van de verandering. Wij zien hierin dus ook,
dat wel stormen en nachtvorsten de boomen tenslotte
79