schap. Terwijl de een zijn bladeren in het rond strooit,
pronkt de andere nog met een prachtigen warm-
bruinen gloed.
Op stille dagen in October en November kunnen we
overal van deze kleuren en geuren, de herfstmanieren
van onze boomen genieten. Welk een bron van vreugd
zijn ze langs onze grachten, op het statige stille plein,
in het park en welk een treurig schouwspel is het als
nachtvorsten en stormen die bladeren opeenhoopen
langs de banden van het trottoir in de stad of in den
modder van den landweg. Naakt en kaal steken dan
weer de takken af tegen de grijzige herfstlucht, de
regen siepert en glibbert langs de twijgen en we voelen
dat de winter met rasse schreden nadert.
Het is de eeuwige wisseling in de natuur, het ontluiken
der knoppen in het voorjaar, de bladerval in den herfst
na het werken in den zomer. Het is een komen en een
heengaan. Toch is dit heengaan ten deele schijn, want
met de vallende bladeren verdwijnt niet alles wat deze
bladeren in den zomer hebben opgebouwd. In de mooie
maanden van het jaar werd er namelijk in het bosch
onnoemelijk veel arbeid verricht waarvan wij luierend
op den grond weinig begrip hadden.
Met behulp van het zonlicht, het water uit den grond,
enkele zouten die daarin zijn opgelost en het koolzuur
uit de lucht maakten de bladeren door middel van de
bladgroenkorrels, suikers en zetmeel. Zij waren de
machines die onzichtbaar deze belangrijke stoffen voor
het leven van den boom opbouwden en het zou al zeer
ondoelmatig zijn als deze kostbare voedingsstoffen in
het najaar voor een groot deel verloren gingen. Dit
gebeurt echter niet, want voor de bladeren in grooten
getale uit den boom waaien zijn deze stoffen, ten
minste voor een groot deel, in veiligheid gebracht. Zij
zijn voor den bladerval uit het blad getransporteerd
naar een andere plaats, terwijl zich tevens andere
stoffen waarvan de plant zich wil ontdoen in ditzelfde
77