dwenen of door andere vervangen, toch conclusies te trekken aangaande de oorspronkelijke begroeiing. Zoo kan men tegenwoordig aan de bodemprofielen van weiland en heide zien, dat zij in ons land geen natuur lijke landschappen zijn, maar degeneratiestadia van verschillende boschgemeenschappen. Uit deze „sporen" van bosch kan men dus eenigszins de ruigte, die ons land, bedekte, reconstrueeren. Die ruigte bedekte de lage deelen zoowel als de hooge, de vette zoowel als de arme gronden. Daar ons land nog altijd rijk is aan droge, zanderige, leemachtige en voch tige gronden is het de moeite waard te bestudeeren wat er van die ruigte over is. Behalve de geaardheid van den bodem speelt ook de invloed van het bodemwater een groote rol. Het kan meer of minder dicht aan de oppervlakte komen, be wegelijk zijn, stil staan, rijk of arm zijn aan voedende bestanddeelen. Met den toestand van het bodemwater verandert ook de boschgemeenschap en daar ons land hooge en lage gronden, zand en klei bezit, zullen dus veel boschgemeenschappen binnen onze grenzen zijn te vinden. In de eerste plaats komt of liever, kwam, op de droge diluviale gronden het eiken-berkenbosch voor. De eik (hoogst waarschijnlijk is de wintereik, Quercus sessili- flora de oorspronkelijke, hoewel deze later door Quer cus robur is verdrongen) en de berk vormden samen, begeleid door de ratelpopulier, Populus tremula, het bosch. De struikenetage was o.a. samengesteld uit lijs terbes, kamperfoelie, hulst, jeneverbes en vuilboom. De grondbedekking zag er armoedig uit en bestond uit grassen als zachte witbol, bochtige smeele, gewoon struisgras, terwijl er verder o.a. voorkwamen de blauwe boschbes, de brem, hengel, adelaarsvaren en allerlei mossen, waaronder het „witte witmos", Leucobryum glaucum, een groote plaats innam. In den tegen- woordigen tijd echter is er van die droge eiken-berken- 68

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 79