zich natuurlijk niet zulk een groote bladervracht ont
wikkelen. Het is dan ook heel goed te begrijpen dat
beide het niet te dicht in eikaars omgeving kunnen
uithouden. In het begin gaat het nog wel, maar zoodra
de eiken- en beukenopslag zich ontwikkelt tot „bosch"
legt de beuk beslag op het licht of liever ontneemt aan
de eiketakken de gelegenheid tot uitloopen. Daarbij
komt nog dat de beuk zeker een veertien dagen eerder
in blad komt dan de eik. Deze laatste houdt het dan
ook niet uit en kwijnt op den duur weg.
Een eigenaardigheid bij den strijd om het licht van
verschillende boomen is nog dat deze gemakkelijker
wordt wanneer de voedingstoestand goed is of liever
gezegd wanneer de boomen in een voor hen gunstige
grondsoort wortelen. Een hazelaar heeft bijvoorbeeld
op mageren grond t/18V2.3 deel van het licht noodig,
terwijl hij op goeden grond met bjo1/60 toe kan.
Hij kan dus in het laatste geval meer in de schaduw
staan. In het eerste geval zal hij den rand van het
bosch opzoeken.
Zoo is dus een bosch maar niet een willekeurig geheel
van opgeschoten kiemplanten die daar toevallig terecht
kwamen, maar een harmonische gemeenschap van
planten waarop echter wel de mensch zijn stempel
heeft gedrukt. Natuurlijk is in ons land geen enkel
stukje bosch meer oorspronkelijk te noemen, daarvoor
is de invloed der menschen in den loop der eeuwen te
groot geweest. Maar er zijn toch nog wel bosschen
waar iets van die harmonie bewaard is gebleven en
waar men het ontkiemen van eikel en beukenoot van
jaar tot jaar kan volgen.
Ook dit ontkiemen gebeurt in het voorjaar. Den ge-
heelen winter hebben de vruchten vergeten op den
grond gelegen, nu boort het kiemworteltje zich den
grond in. De kiemblaadjes spreiden zich uit en het
reservemateriaal wordt opgebruikt tot het stengeltje de
hoogte in schiet. Dan ontwikkelen zich een paar blaad-
62