53
langs den wegberm-met-schaduw. Het is alsof die
bloemen zooveel mogelijk willen profiteeren van het
licht dat nog door de even bebladerde takken valt.
Inderdaad is er een sterk verband tusschen den plan
tengroei van het bosch en het licht. Meest alle scha-
duwzoekende soorten vinden hier een bestaan en zoe
ken onder de boomen hun toevlucht. Een alleraardigst
bewijs hiervoor was het voorkomen van een groot aan
tal anemonen op een plaats waar een groot stuk bosch
was gerooid, 's Morgens stonden de planten er frisch
bij maar hoe hooger de zon kwam te staan des te meer
verflensten zij, tot de planten ten slotte voor den feilen
gloed van de zon bezweken en slap neervielen. Wel
herstelden ze zich gedurende regenachtige dagen en
in den nacht, maar het geheel was toch een bewijs dat
deze planten de schaduw noodig hebben. Of zij zich
op die „kaalgeslagen" plek dan ook in de toekomst
zullen handhaven, is nog de vraag.
Het gedrag van de verschillende boschplanten ten op
zichte van het licht is echter niet altijd gelijk. Er zijn
er die met heel weinig zon toekunnen, er zijn er die
een paar uur bestraling per dag wel noodig hebben.
De primula bijvoorbeeld zoekt bij voorkeur haar plaats
op een open plekje weiland in het bosch waar de boo
men dun gezaaid zijn of langs den boschrand, waar
wat meer licht valt, terwijl de aronskelk en het viool
tje ook wel in bloei komen in de dichte schaduw van
een heg of dieper in het bosch. De anemoon daaren
tegen maakt weer aanspraak op meer licht en zoekt
een plekje waar zeker eens per dag wat zon valt, terwijl
maagdepalm en vooral klaverzuring weer met minder
toe kunnen.. In ieder geval hebben de planten die in
het voorjaar in bloei komen meer licht noodig dan de
planten van den zomer die hun knoppen openen als
het bladerdak volkomen is gesloten en er geen licht
meer op den boschbodem valt maar slechts zonnevlek
ken den grond verlichten.