vol roomig witte tuilen staat te bloeien op het erf van
een Overijsselsche boerderij en het lijkt alsof die mas
sale vlier het bouwwerk met zijn rieten dak een steun
tje verleent. De vlier is een echte boerenstruik, die op
menig erf een flinke plaats inneemt en dus de schilder
achtigheid van het landschap sterk verhoogt, vooral in
den bloeitijd. Het is een geweldige groeier die op het
dorre zand even levenslustig zijn tuilen openvouwt als
op de klei. Zijn half beschutte knoppen bevriezen nooit
en in den herfst is er tusschen de takken altijd vertier
omdat dan de bessen worden verdeeld onder de trek
kende vogels. Een vlier is ook altijd een zeer gezochte
struik om in te nestelen omdat hij een warnet van tak
ken ontwikkelt en de struik, als hij kans krijgt, uitgroeit
tot een koepel. In beschutte duinen is deze wonder
lijke struikvorm vaak te bewonderen. De bladeren zijn
grof van vorm en midden in den zomer na den bloei
is er niet veel moois meer aan den heester te zien. Maar
dan komt de herfst met de bessen en na den winter de
voorlijke bladspruitjes die zoo optimistisch den guren
voorjaarswind blijven trotseeren. Ze zijn ons met de
katjes van den hazelaar een steun in gure voorjaars
dagen
Na den hazelaar en de vlier komen een groot aantal
heesters en struiken die met elkaar om een bloeiprijs
wedijveren. Het zijn de meidoorn, de „slee" en de ligus
ter, de vogelkers en de „krent", kortom al het lage hout
dat meestal omstreeks het midden van Mei zoo feeste
lijk staat te bloeien. Wie kent niet de meidoorns met
hun witte bloesempracht, besnuffeld door wel duizend
bijen. In onze duinen worden het soms geweldige
reuzen die in de bloeimaand stijf bebloemde kronen
dragen, zoo kwistig zijn de takken met bloemen bedekt.
In onze uiterwaarden wordt de meidoorn daarentegen
als heg aangeplant, maar ook langs den boschrand zien
we vaak haar dichte witte kroon, terwijl ze ook graag
langs het boerenerf als heg wordt gebruikt.
46