den zomer, in de groote vacantie kan men in de buurt
van dennenbosschen overal kleine kiemplantjes zien
opgroeien. Zij bestaan uit een krans van kiemblaadjes,
die gedragen worden door een rood stengeltje. Boven
het kransje staan in een spiraal nog een aantal blaad
jes, die nog niet den naam van naald mogen hebben.
In het tweede jaar komen uit de knoppen pas de echte
naalden te voorschijn en vanaf dezen tijd wordt er
ieder jaar een eindknop gevormd, die omgeven is door
een krans van zijknoppen. De boom krijgt er dus ieder
jaar een toploot bij en een krans van afstaande zijloten.
De jonge den groeit dus zeer regelmatig uit hetgeen
iedereen in de aanplantingen kan bestudeeren.
Natuurlijk zijn de verschillende dennensoorten niet de
eenige naaldboomen in ons land. Daar is nog de fijn-
spar, Picea excelsa, eigenlijk een boom van het geberg
te, die wel in ons vlakke land wil groeien maar er toch
eigenlijk niet in thuis hoort omdat het vochtgehalte der
lucht hier over het algemeen te laag is. Zijn wortels
dringen niet diep den bodem in, maar blijven aan de
oppervlakte, zij moeten uit dit gedeelte ook het water
halen, dus is een eerste vereischte dat de grond open
is. De fijnspar verdraagt veel schaduw, is er zelfs zoo op
gesteld, dat hij zijn geheele leven met andere sparren
moet opgroeien. Een sparrebosch moet daarom altijd
goed gesloten blijven opdat de humus behouden blijft.
Bovendien zou een eenzame spar door zijn oppervlak
kige worteling veel van den wind te lijden hebben. Een
jonge fijnspar uit het bosch is de Kerstboom in onze
huiskamer, die op ouderen leeftijd het gewone vuren
hout levert.
Een tweede goede bekende is de zilverspar, Abies alba,
een boom uit het midden, Zuiden en Zuidwesten van
Europa. Hij heeft vooral in zijn jeugd nogal van de
vorst te lijden en wordt hier dus meestal niet in een
kweekerij maar in een bosch gekweekt. Dit is heel goed
mogelijk, omdat ook deze spar een sterke schaduw heel
42