schade en schande wijs geworden, zag men in, dat een bosch dat uitsluitend uit grove dennen bestaat, groot gevaar loopt door ziekte of insecten te worden aan getast of door het vuur te worden verdelgd, terwijl bovendien bij zulk een eenzijdige beplanting de har monie van bodem en plantengroei verloren gaat. In de duinen echter voldeed Pinus silvestris ook in den eersten tijd niet. Hier was de Oostenrijksche den, Pinus nigra, var. austrica, beter op zijn plaats, omdat deze beter bestand is tegen de uitdrogende werking van den zee wind. De naalden van den Oostenrijker zijn langer, de knop pen puntig en meestal dik beharst. Het is een den uit Zuid-Europa, die eveneens weinig eischen aan den bodem stelt, echter graag op kalkrijken grond groeit. Hij kan meer schaduw verdragen dan de grove den, levert den grond veel naalden en kan dus als bodem verbeteraar dienst doen. De Oostenrijksche den is de voornaamste figuur in het aangeplante duinboschin de tweede helft van de 19e eeuw is hij door Staring naar voren gebracht. Het belangrijkste is dat hij, even als de Corsikaansche den, van insectenvraat heel weinig last heeft. Maar alvorens deze Corsikanen en Oosten rijkers hier zulk een opgang maakten was de zeepijn, waarmee men in Zuid-Frankrijk zulke successen had geoogst, in de duinen favoriet. Staring begon in 1863 groote stukken duin, o.a. bij Katwijk, Renesse en Schoorl, met dezen den te beplanten, maar de resultaten waren, vooral na verloop van tijd, niet schitterend. Staring liet dan ook in 1870 bij Schoorl den Oostenrijk- schen den uitzaaien, maar eerst in 1893, zestien jaar na zijn dood, werden deze proeven voortgezet en sindsdien geldt hij als de meest geschikte boom voor duinbe- bossching. Menige wandelaar, die niet slechts in den zomer maar ook in den winter zijn neus buiten de deur steekt, meent dat een den of een spar zijn naalden nimmer verliest. 40

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 47