36
naakte takken dichte bloemrozetjes van vleezige blaad
jes waarnaast de gele stuifmeelbolletjes pronken. Is
deze prachtige bloei voorbij, dan tooit de heele boom
zich met lichtgroene piepjonge blaadjes.
De donkere spar is bezaaid met karmijnroode bloemen
en bloeit eerder dan de den. De zilverspar houdt er
weer andere bloei- en groeimanieren op na.
Grove den, fijne spar, zilverspar, jeneverbes, taxus,
zeepijn, Oostenrijker, larix ons land telt vele naald-
boomen en de namen zijn bekend, maar het kost den
wandelaar dikwijls heel veel moeite om uit al die naal
den, rechtopstaande of hangende, vallende of blijvende
kegels wijs te worden. Een jeneverbes op de hei of een
larix, die zijn naalden verliest, ook een taxus met zijn
„bessen" is nog wel te herkennen, maar de rest is „den"
en blijft „den". Toch zal een opmerkzame wandelaar,
die eens aan naaldhoutstudie gaat doen, opmerken, dat
er verschil in al die soorten naalden, stammen, loten,
kegels, bloeikaarsen en knoppen bestaat. Het valt buiten
het bestek van dit boekje de verschillen in den stand
en den vorm der loten, naalden en bloemen uitvoerig
te beschrijven. Wie een zeer nauwkeurige beschrijving
van naaldhout (en ook van andere boomen) wil lezen,
neme weer het boek van Dr G. Houtzagers en M. de
Koning ter hand waar o.a. allerlei bijzonderheden over
het naaldhout in staan.
Een heel gemakkelijk herkenningsteeken van Picea- en
Abiessoorten zijn, de kegels. Deze zijn bij de Picea-
soorten hangend en vallen in hun geheel af. De kegels
van de Abiessoorten daarentegen staan boven op de
eenjarige takken en vallen uit elkaar. De as blijft dan
gewoonlijk nog een paar jaar op de takken staan. Bij de
den bestaat nog de eigenaardigheid, dat alleen de „kort-
loten" naalden dragen, de „langloten" dragen schub-
vormige blaadjes. In de oksels van deze schutblaadjes
staan de kortloten in spiraalvorm om het langlot. De
kortloten dragen twee tot vijf naalden en eindigen in