om te kunnen ontkiemen nogal wat vocht noodig, van
daar dat de berkenopslag op het veel vochtiger heide
zand grooter is dan in de duinen. Slechts op de voch-
tigste plekken in het duin kunnen de berken ontkiemen,
mits het konijn daar den jongen plantjes het leven laat.
Zoo heeft de berk in de duinen dus een harden dobber
om er te komen.
Er komen in ons land twee soorten voor, de ruwe of
witte berk, Betula pendula en de zachtharige berk,
Betula pubescens. De takken en twijgen van den ruwen
berk zijn lang en dun, zoodat zij vaak van de toppen
omlaag hangen. Dit verhoogt het sierlijke karakter van
dezen boom, maar maakt hem als tusschenbeplanting
in het dennenbosch minder geschikt daar hij de om
hem heen groeiende boomen in hun jeugd stukzweept.
De zachtharige berk mist deze hangende takken, de
kroon is meer gedrongen van bouw. De ruwe berk komt
in ons land het meeste voor, de twijgen zijn in hun
jeugd iets behaard, later zijn ze bezet met kleine wrat
jes, zoodat de tak ruw aanvoelt.
Belangrijker plaats dan de berken nemen in ons land
de eiken en beuken in, hoewel veel van deze mooie
loofboomen gedurende de laatste tientallen jaren moes
ten plaats maken voor de snel groeiende populier. De
eiken spelen als wegbeplanting een vrij voorname rol,
terwijl het hout toch altijd zeer waardevol blijft; de
langzame groei van de eikeboomen was echter oorzaak,
dat men naar productiever hout omzag. Als hakhout
bedekt de eik groote stukken van ons land, het levert
schors aan de looierijen, talhout voor brandstof. Dit
was dan een nevenproduct van de schorswinning, het
geschilde hout dat overbleef werd tot bossen gebonden
en verkocht. Vóór den oorlog werd de eikenschors
echter weinig meer gebruikt en werd het eikenhakhout
grootendeels voor brandhout bestemd. Het werd vaak
op stam verkocht, maar ook dit gebruik nam de laatste
29