HOOFDSTUK III DE BOOM IN HET LANDSCHAP Er zijn onder onze boomen enkele soorten, die met ons in den winter bevriend raken. Hun vorm en hun silhouet is zoo karakteristiek en zoo fijn, dat wij hen op onze wandelingen door het ruigbevroren veld noode zouden willen missen. De fijne, sprietelige iep is zulk een wintervriend, ook de kastanje en de plataan. Andere daarentegen, zooals de elzen, de wilgen en ook de populieren, zijn echte boomen van het voorjaar, die opvallen door hun stuivende katjes, alsook door het gezoem van de wilde bijen rondom de bloemen. Tot een derde groep behooren de zomerboomen, die wij in den regel des winters en ook in het voorjaar voorbij loopen, maar die wij leeren bewonderen wan neer de zomer goed en wel in het land is. Daartoe be hooren de statige boomen van onze lanen, de beuken en de linden, maar ook de berken in het zand van de duinen en op de heide. Hun bloei gaat meestal onop vallend voorbij, de bloemen van beuk en eik, de katjes van den berk kent bijna niemand. En dat is ook niet te verwonderen, want de bloeitijd van deze boomen valt later in het voorjaar, als de bladeren zich reeds min of meer hebben ontwikkeld. De vrouwelijke bloemen van de beuk b.v. komen in Mei, tegelijk met de bladeren voor den dag. Ze zijn klein en omgeven door den aan leg van den bolster, die later, bij het rijpen der beuke- nootjes, zal openspringen. De mannelijke bloemen staan bijeen in een rond katje, maar zijn ook heel on opvallend. De eiken daarentegen maken iets meer werk van hun bloeitijd. Zij dragen de mannelijke bloemkatjes, die er ijl en mager uitzien, als een knoedel onder de uitloo- pende blaadjes en misschien is er wel eens iemand, die wordt getroffen door de lichtgroene, glanzende kleur 27

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 30