boet als de iepen worden gekapt of gekandelaberd.
Wie het eerste begint? Aan den slootrand waar het
leven in het water nog lang blijft wachten op de zonne
stralen, die den bodem moeten verwarmen, is het on
betwistbaar de els. Gedurende den langen winter staat
hij met knoppen, maar ook met katjes beladen, gereed
om uit te loopen zoodra de zomersche dagen in Fe
bruari aanbreken. Het is een der meest kleurige boomen
van den winter, wel niet fel getint, maar vol fijne
nuances, die een rij elzen tot een aanwinst van het
landschap maken. Het zijn voornamelijk de gesteelde,
blauwachtig paarse knoppen, precies kleine pruimpjes,
die tezamen met de katjes en de twijgen de mooie, fijne
kleuren aan een met elzen begroeiden boschrand geven.
Later in den zomer wordt de els een sombere boom, vol
donkergroene, glanzende bladeren, nog verduisterd
door de zwarte proppen. Als donkere loofboom ver
dient hij dus in het volle seizoen niet zulk een hoogen
prijs als in het voorjaar, maar toch kan hij in het vlakke
polderland met zijn rechte slooten, zijn hooge lucht vol
zon en witte wolken, zijn felbelichte groene weilanden,
niet gemist worden. Zonder de forsche donkere elzen
aan die slooten zou het landschap al te vlak, al te leeg
worden, wat saai en eentonig. De blonde wilgen, de
lichte, vroolijke esschen brengen wel wat levendigheid,
maar vormen toch geen accent. De els echter is als het
ware de tegenhanger van al dat licht, het punt waarop
ons dwalend oog in dat wijde landschap blijft rusten
en daarom kan hij als boom in het lage land onmoge
lijk worden gemist. Bovendien is hij, wanneer hij de
zeldzame kans krijgt rustig en harmonisch uit te
groeien, nog zoo leelijk niet. Dan kan hij zich ontwik
kelen tot een reus van twaalf meter hoogte, waarbij de
spil tot in den top toe zichtbaar blijft en waaromheen
de takken harmonisch zijn gegroepeerd. Meestal echter
wordt er in de elzen veel gekapt en brengen zij het niet
verder dan tot hakhout. Het gevelde hout is op eenigen
18