HOOFDSTUK II
IEPEN, ELZEN, WILGEN EN PEPPELS
HET VOORJAAR KOMT
Ais Januari voorbij is, Februari ons op den eersten
zomerschen dag onthaalt en Maart veelbelovend begint
met een week van zon, krijgen wij den zomer in ons
hoofd, loopen we zonder hoed en jas naar buiten en be
groeten we vol vreugde de honingbijen, die en masse de
korf uitvliegen om in de openstaande crocussen honing
te puren. Als het daarna niet al te koud wordt en de
vorst niet nog eens de vaart met een vlies overtrekt en
de eerste boven den grond komende spruitjes vernietigt,
gaan de wilgen bloeien en beginnen de elzen te stuiven.
Hoewel het dan nog heel lang winter kan blijven in de
gansche natuur, zijn er in ons land overal plekjes te
vinden waar de lente het geheel een maand voor is. Het
zijn de kleine paradijsjes in de buurt van een bloeiende
wilg, in de luwte van een boerderij, of op een warme
heuvelhelling in Zuid Limburg. Het zijn de in bloei
komende katjes van den els en de boschrand op het
Zuiden en het is de hooge slanke populier in Brabant
of Limburg, die, voorlij ker dan de beuk, de eik, de berk
en de linde, de lente inluidt. De iep langs de grachten
zorgt door zijn roode bloesem, dat het vroege lentefeest
ook in de stad wordt gevierd en het zijn dan ook deze
vier boomen waarvan wij in Maart en April op verschil
lende plaatsen in ons land het meeste genieten.
Wie het wint wat schoonheid van vorm en bloesem be
treft? Eigenlijk zijn ze geen van alle met elkaar te ver
gelijken want de boomen passen geheel en al in de
omgeving waarin ze groeien en zijn daaruit moeilijk
los te maken. Limburg zou Limburg niet zijn zonder
zijn „Canada's" en Holland werd saai en suf als de
kromme wilgen den slootrand niet sierden, terwijl
iedere gracht een stukje van zijn stadsschoon in-
2
17