in den winter tot iets ongewoons maken en hem gemak
kelijk doen herkennen.
Veel moeilijker is het, een linde op grooten afstand te
determineeren. Hij heeft veel van een iep, maar de
kroon is regelmatiger van bouw en het verloop der
takken is ook eenigszins anders. Ook in de lindekroon
groeien de takken eerst schuin omhoog, maar dan bui
gen zij zich recht en hebben een meer horizontaal ver
loop. Daarna schijnt het alsof zij den stand van iepen-
takken gaan innemen, maar tenslotte richten zij zich op,
zoodat een eigenaardige kromming door de onderste
takken golft, door sterke besnoeiing vaak geaccen
tueerd. Ook de kastanjetakken toonen, maar soepeler,
zulk een kromming, terwijl iets daarvan ook bij den
esch is te zien. Dan zijn er nog de berk, de wilg en de
plataan, de els en de peppel, die duidelijk aan hun
vormen zijn te onderscheiden. In November, als de bla
deren vallen, komt hun vorm bloot en tot aan Maart en
April kunnen wij tochten maken om onze wintersche
boomen te leeren kennen, daarna gaan de takken bot
ten, stuiven de katjes en ontvouwen zich in gunstige
tijden de eerste piepjonge blaadjes. Dan breekt er een
nieuwe tijd van schoonheid aan, die in Juni wordt af
gesloten. De kroon is dicht, de bladeren krijgen hun
harde groene zomertint, worden stoffig en minder gaaf
en het is dan niet meer de boom, die ons boeit, maar
het bosch, dat ons trekt, het schaduwrijke bosch met
zijn planten en dieren, dat zulk een groote rol in onze
vacantie speelt. In dat bosch begint zich dan in de
lente langzaam het leven van plant en dier te ont
plooien. Uit den bodem werken zich de kiemplanten
omhoog, terwijl de mossen gaan glimmen en glanzen.
Een vlinder kruipt uit zijn schuilhoek, een hommel
vliegt brommend rond, kevers loopen over het bosch
pad en ook mieren komen weer te voorschijn. De vogels
keeren terug om in denzelfden boom te broeden als
het vorig jaar.
15