suberosa, die vooral in de duinen, langs onze groote rivieren en in Zuid Limburg nogal voorkomt. De jonge takken van dezen heester dragen vleugels van kurk en vallen in de ontbladerde wintersche heggen iedereen op. Zoo duidelijk als deze struik haar kurk ten toon stelt, zoo weinig doet dat de beuk. Want geen enkele onzer inheemscbe boomen heeft gaver en gladder stam dan deze statige boom. Deze gladheid wordt veroor zaakt doordat het kurkcambium een gesloten geheel vormt en den geheelen stam ringvormig omsluit. Het ontstaat slechts éénmaal, de kurklaag is dun en groeit in tangentiale richting steeds meer uit, zoodat er in de schors scheuren noch barsten van beteekenis kunnen ontstaan. Bij de meeste boomen werkt het eerst ge vormde kurkcambium slechts korten tijd en wordt dan door een nieuw, meer binnenwaarts gelegen teeltweef sel vervangen, dat op zijn beurt weer plaats moet maken voor een derde enz. Wat wij dus gewoonlijk de schors van een boom noemen, bestaat eigenlijk uit oude stuk ken kurk en bastweefsel, die zijn afgestorven en als doode resten bleven zitten. Het zijn dikke knoestige ribbels en lijsten, die den boomen hun oud, eerbied waardig karakter geven. Want aangezien de nieuwe kurklaag het daarbuiten liggende weefsel van alle voed- seltoevoer afsluit, sterft dit af en zoo ontstaat dan de droge korst, die de meeste boomen omhult. Doordat deze korst den diktegroei van den boom niet kan vol gen, ontstaan de diepe overlangsche barsten, die ieder een aan eiken-, iepen- en populierenstammen kan op merken. Ook het hout bij de kachel is aan deze lijsten te herkennen. Bij weinig boomsoorten, als de kers en de kamperfoelie vormen de elkaar opvolgende kurkcambiumlagen een gesloten geheel. De schors is dan natuurlijk glad en gaaf, maar wordt door het onderliggende weefsel toch afgesnoerd en komt op den duur als een losse huls om li

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 14