baar voedsel, dat niet verloren mag gaan en dat bij het
uitloopen in het voorjaar weer gebruikt moet worden
en tenslotte is er dan de schors waaraan wij het stam-
stuk herkennen.
Zoo eenvoudig als de bouw van het hout is, zoo inge
wikkeld is de bouw van de schors, die in het boomleven
een zeer belangrijke functie vervult. Door haar vaten
worden nl. alle voedingsstoffen, die in de groene bla
deren zijn opgebouwd, vervoerd naar wortel en stam.
En evenals in de mergstralen wordt ook hier een ge
deelte van het voedsel bewaard. Van deze functie is
natuurlijk in het doode stamstuk, dat bij de kachel ligt,
niets te zien. Om de fijnere structuur van het hout, de
mergstralen en de schors te bekijken, zou men trouwens
microscopische praeparaten moeten maken. Maar de
grove structuur der schors is aan ieder stuk stam te be-
studeeren en dan wordt het duidelijk, dat een boom
niet slechts aan zijn vruchten wordt gekend, maar naast
de knoppen, de bladeren en de bloemen ook aan de
schors. Een gladde, brokkelige, ruwe of afbladerende
schors ontstaat dan ook niet willekeurig maar wel dege
lijk omdat zij bij iedere boomsoort anders wordt op
gebouwd.
Ongeveer in denzelfden tijd als waarin het cambium
zich gaat ontwikkelen, ontstaat in de primaire buitenste
schorslaag, even onder de opperhuid, een dergelijk
weefsel, het z.g. kurkcambium. Dit is weer een teelt
weefsel, dat naar buiten kurk vormt, bestaande uit
cellen met dikke verkurkte wanden. Aan den binnen
kant ontstaat tegelijkertijd, maar in veel geringer mate,
bastweefsel. Door dit bastweefsel gaat de sapstroom van
boven naar beneden, de kurk dient ter beschutting van
het geheel en beschermt stam en takken tegen uit
drogen.
Deze kurklagen zijn aan iedere boomsoort te zien maar
geen enkele vertoont ze zoo prachtig als de in onze
heggen niet zeldzame kurkiep, Ulmus campestris, var.
10