het Noorden van Noordholland noodig. Het vraag stuk wat op de boerderijen kan worden aangeplant is gemakkelijker op te lossen omdat de wind hier tijdens de jeugd van den boom ondervangen kan worden en de ruimte voor de wortels hier grooter is dan langs een wegberm. Hier kunnen kastanje, esch, zelfs eiken wel een plaats vinden terwijl voor eenige jaren in het Tijd schrift van de Nederlandsche Heidemaatschappij ook de aanplanting van de vlier warm werd aanbevolen. Of deze struik echter tegen het stelpdak van de Noord- hollandsche boerderij een even goed figuur zal slaan als in het Saksische land is nog te bezien. Stelt de iep ons voor de groote problemen die tegen woordig bijna iederen natuurminnenden Nederlander bekend zijn, ook de knotwilg is een zorgenkind. Ook deze boom gaat verdwijnen uit ons landschap, wel niet zoo snel als de iep, maar toch zullen we hem na jaren zeer zeker veel minder aantreffen langs onze wegen en weggetjes. De oorzaak is ditmaal geen ziekte maar de geest van den tijd. Vroeger werd hij namelijk in den landbouw voor allerlei doeleinden gebruikt en was zijn hout o.a. zeer geschikt voor het maken van gereed schapsstelen, hooi- en mestvorken, schoppen, hakken, vlegels. Iedere boer zorgde er voor, des winters wat van dit hout in voorraad te hebben; na verwarming in den bakoven werden de groene stelen van de bast ontdaan en te drogen gelegd. Het zwaardere wilgen hout diende voor paaltjes en van het lichtere hout werden vlechtstukken gemaakt voor schuren. Tegen woordig echter wordt het hout van de knotwilgen voor deze doeleinden heel weinig gebruikt. Bovendien zijn er een aantal terreinen, zoogenaamde wilgen- passen, lage gronden begroeid met slechte grassen tot productief weiland gemaakt en worden ook de knot wilgbeplantingen langs de slooten langzamerhand op geruimd, omdat men het weinig nuttige hout liever niet meer in het waardevolle cultuurland ziet. En zoo 110

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 125