boomgroepjes. Eerst hun kleinkinderen en achterklein kinderen gingen iets zien van de schoonheid die zij ten slotte voor ons hebben nagelaten. En dat geeft ons wel eenigszins te denken: Want zooals wij nu veel te danken hebben aan de geslachten in de zeventiende en achttiende eeuw, zoo zal er eeuwen na ons bestaan ook een geslacht leven dat het moet hebben van onze zor gen, besteed aan de natuur. Nu bouwen wij geen groote buitenplaatsen meer (al trachten we bijvoor beeld door den aanleg van het Amsterdamsche bosch toch voor de toekomst te werken) en aan onze villa dorpen met hun rotstuinen en borders zullen zij niet zoo heel veel hebbenDaarom is het van zoo groot belang dat ons geslacht zeer groote aandacht besteedt aan wegenbouw en wegenversiering in den goeden zin van het woord. Maar gaan onze gedachten ook uit naar boomgroepen, naar den solitairen boom op een plek bij dorp of stad waar hij kans heeft rustig te kunnen uitgroeien? Misschien breekt in ons vaderland nog wel eens een periode aan waarop stad en land aan het boomen planten gaat, laten we het dan doen op de manier waarop onze voorouders het eeuwen geleden deden. Laten we een voorbeeld nemen o.a. aan de boomen in de weilanden rondom 's-Graveland. Maar het was niet alleen te 's-Graveland dat de bui tens verrezen en boomen werden geplant. Ook langs de Vecht vinden we nog een groot aantal buitenplaat sen „schuilgaande onder het geboomt". Toch zijn de boomen hier niet zoo zwaar en zoo mooi als elders in ons land. De buitens waren kleiner, het grondgebied minder ruim, maar toch vinden we hier nog wel mooi geboomte, als bijvoorbeeld in het overbosch van „Over Holland"langs het weggedeelte vlak voor dit buiten is een mooie iepenlaan die den naam draagt van Men- nistenhemel, genoemd naar de rijke doopsgezinden die hier in de achttiende eeuw hun buitens bouwden. Op dit buiten Over-Holland, waar Linnaeus vrij langen ÏOI

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1946 | | pagina 116