moeras en meer, koningsland. Dit kwam dus onder het
beheer van den landsvorst, die natuurlijk schenken en
leenen kon aan edelen, kloosters, enz., naar believen.
Ook het gemeenbezit in Brabant en Limburg is oor
spronkelijk domeinbezit geweest. De bosschen waren
eerst in bruikleen afgestaan en werden later het eigen
dom van de dorpen en de steden. Toen ons land een
republiek werd, kwamen de domeinen in het bezit van
de Staten der Gewesten, maar eigenlijk deed het er niet
zoo heel veel toe aan wien zij werkelijk behoorden,
want het vrije gebruik door den landbouwer gold als
vanzelfsprekend. Koddebeiers, boschwachters en op
zichters om toezicht te houden, waren er bijna niet,
de kennis van den boschbouw was nog maar heel
gering, dus werden de wetten en verordeningen niet
al te stipt nageleefd. Van verschillende domein-
bosschen als het Nederrijksche Woud, dat zich uit
strekte ten zuiden van Nijmegen en een deel was van
het groote Reichswald, de bosschen tusschen Arnhem
en Wageningen en het „Bosch te Eist" bij Amerongen,
is de geschiedenis vrij nauwkeurig bekend. Het Neder
rijksche Woud bestond in 1331 geheel uit eiken-
boomen. Het was jachtgebied van den graaf, die er
voor zijn hofhouding ook brandhout vandaan haalde.
Dit gebeurde blijkbaar niet met veel overleg en inzicht
want in 1564 werden pogingen gedaan het woud, dat
toen al degenereerde tot hei, met struiken te beplanten.
Het resultaat zal niet verbluffend zijn geweest, want
na de 17e eeuw wordt niet meer over opgaand hout,
slechts nog over hakhout gesproken.
Een ander domeinbosch was het Haagsche Bosch, dat
vroeger wel Schakenwoud heette en met de Haar
lemmerhout en de Alkmaarderhout deel uitmaakte
van een uitgestrekt bosch achter de duinen. Dit bosch
bleef tot na de Middeleeuwen bestaan, maar heeft veel
van oorlogen en belegeringen te lijden gehad. Zoo
wordt in 1428 de Haarlemmerhout verwoest opdat de
90