wat den Haag was in de dagen, dat Vondel zijn
vreugde-zang aanhief?
Inderdaad, voor den Amsterdammer, die het
koortsig uitleggen en bouwen zag van zijn stad,
welke haar grachtengordels steeds breeder trok in
de vlakke, waterrijke weilanden die haar omgaven
die, van den Buitenkant het IJ inkijkend, rijkbela-
den vloten zag binnenvaren; die gewend was aan
het gedruisch van laden en lossen, aan drukte op
de markten en op de Beurs, aan bedrijvig bewegen
door straten en langs grachtenvoor dien Amster
dammer was geen tegenstelling grooter dan die,
welke het pronkend dorp hem bood.
Was hij het volkrijke Leiden door, dan bracht zijn
weg hem door een begroeid duingebied afgewis
seld met door boomen omzoomde weilanden tot het
oude grafelijke Bosch en was hij buiten de scha
duw van het hooge hout gekomen aan de open wei
landen, waar jonge edellieden speelden op de
maliebaan, dan lag, geheel in het groen, het
nuffige den Haag.
Geen sterke poort sloot den toegang af; wel had
stadhouder Maurits de Haagsche Magistraat ertoe
overgehaald een kring van grachten rondom het
dorp te trekken, welke wij nu nog in de Cingels
terugvindenkort vóór Maurits' dood was het werk
voltooid. Reizigers die van den kant van Wasse
naar kwamen, vonden kort achter de brug bij het
Malieveld een houten hek, dat 's nachts gesloten
werd. Daarachter lag dan rechts het Voorhout,
links het Toumooiveld en recht vooruit, tusschen
Hooge Nieuwstraat en Vijverberg een pleintje, dat
8