aardbeving in den nacht van 22 op 23 Januari,
zooals „bij menschenmemorie noyt gehoirt nochte
gesien is, waerdeur behalve die affgevallen huy-
sen den Hage beschadigt is over de vier of vijf-
duysent gulden", verergerde den toestand, maar
gelukkig kwam ten slotte op 16 April 1576 de
merkwaardige acte tot stand, weder dank aan de
tusschenkomst van den Prins, welke men de „re-
demptie", den „afkoop"van het Haagsche Bosch"1)
noemt en waarbij tegen opoffering van enkele der
klokken uit den Grootekerkstoren en een bedrag
in geld „het voorseide Bosch ende Warande van
den Haege blijven sal geredimeert ende geaffec-
teert, dat men 't selve tot geenen tyden, uyt wat
saecke van necessite ofte noot tsou moegen ge
schieden, en sal moegen vercoopen omme aff te
houden ofte te doen affhouden, welverstaende dat
tvoorseyde Bosch ende Warande sal blyven tot
alsulcken gebruyck alst van ouden hercommen
heeft gestaen".
Had den Haag dus, zij het ook door moeilijk op te
brengen offers, een zijner merkwaardigste gebou
wen en bovenal zijn Bosch kunnen behouden,
wanneer de Magistraat daarbij had betoogd, dat
men wel moest denken aan „die schoenheit ende
plaisance der voorscreven Hage als een prieel, die
hares ghelycke in Europa nyet en heeft", dan was
dat „priëel", zooals wij zooeven zagen, toch alles
behalve in florisanten staat.
1) De redding van de Kloosterkerk, waarvan de op
brengst toch niet heel groot zou geweest zijn, was reeds
in eerste instantie verkregen.
48