schetste de Magistraat den toestand met deze
woorden: dat „veel huyssen (Godt betert) gede-
molieert, geramponeert ende gerooft zijn van deu
ren, veynsteren, kazijnen, zolderen etc. ende de-
selve huyssen soe onbehoirlicken, scandelicken en
onteychelicken bewoont (zijn) dat daeruyt ge
sproten zijn veel groote pestilenciale syeckten, die
alsnoch nyet gecesseert en zijn".Het „vuylnis"
lag voor de huizen opgehoopt, en er waren zeer
bijzondere maatregelen noodig om weder een
eenigszins dragelijken toestand te scheppen. Maar
er dreigden bovendien nog zeer ernstige gevaren,
terwijl het dorp reeds pogingen begon te doen om
te bewerken, dat de Hooge Colleges van Staat zich
hier weder zouden komen vestigen. Het naburige
Delft toch, dat deze Colleges zoolang geherbergd
had, zag in de Haagsche plannen weinig heil en
deed in Mei 1575 aan de Staten van Holland het
voorstel 's Gravenhage geheel af te breken en plat
te branden, omdat dit „onverdedigbare" vlek
steeds gevaar opleverde van door den vijand weder
als kampement te worden gebruikt. Dank zij de
tusschenkomst van Prins Willem werd dit snoode
plan niet aanvaard. Nauwelijks echter was men
deze klip te boven gezeild, of de Staten namen om
in hun geldnood te voorzien een evenzeer gevaar
lijk besluit en gelastten in December 1575 de
Kloosterkerk voor afbraak te verkoopen en het
geheele Haagsche Bosch te vellen. De Magistraat
spande terstond weder alle krachten in om ook
deze nieuwe ramp te voorkomen, en trachtte het
noodige geld bijeen te brengen. Een storm en
47