Vijver, zijn kostelijken, spiegelenden waterplas, die méér bijna dan de bouwwerken die hij weerkaatst het karakter van 's Haghe's oude kern bepaalt? Die Vijver is er niet steeds geweest, althans niet in de grootte en vorm dien wij kennen. Het moet ongeveer tot 1360 geduurd hebben voor men hem tot een grooten rechthoek heeft uitgegraven, waar bij dan de Vijverberg ontstond. Hij is dus inder daad een kunstmatige toevoeging aan het stads beeld, ook al zal dat niet de beweegreden van het graven geweest zijn, welke veeleer in zijn nut voor de afwatering en vooral in de gelegenheid tot spe levaren voor het grafelijke gezin te zoeken is. Als zoodanig completeert hij het beeld, dat het Binnenhof voor ons vasthoudt, en verrijkt hij de erfenis uit den Graventijd met een zoodanige waarde, dat wij over deze zonder den Vijver te noemen niet spreken kunnen. En bij den Vijver behoort dan de Vijverberg, welken wij het nog kunnen aanzien, dat hij tot in de zestiende eeuw meer een afgesloten „boschagie ende wandelperc" dan een verkeersweg geweest is. Dit was ook het Voorhout, waar nog steeds steenen palen aan zulk een afsluiting blijven herinneren. De overlevering wil, dat de bewoners van het Predikheerenkloos ter de beplanting van het Voorhout met lindeboo- men hebben tot stand gebracht, in de dagen van Karei V. Niets verzet zich tegen zulk een over levering, zoo men het feit wat vroeger stelle, im mers wij weten dat de Haagsche dichter Janus Secundus als jongeling, vóór 1522, van het „dichte loover" en de „zware schaduwen" genoten heeft. 43

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 45