lijken drie gedeelten, die de historie geven van
den bouw.
Volgens de jongere opvatting1) is niet het koor
het oudste maar veeleer het jongste deel van den
bouw, die zich dan waarschijnlijk in hoofdzaak zóó
voltrokken heeft, dat men omstreeks 1400 met den
bouw van een groote kruiskerk begonnen is waar
van de dwarspandgevels nog over zijn. Na hare
voltooiing begon men met den toren, waarvoor in
1423 subsidie gegeven werd; men begon toen de
kruiskerk te vergrooten door de zijbeukgevels op
gelijke breedte als de dwarspandgevels uit te zet
ten, waarbij men het tot één grootsch geheel ge
worden overdekkingssysteem van de verschillende
traveeën toepaste; aan het eind der eeuw besloot
men de dorpskerk door een basiliek te vervangen,
van welk plan alleen de ruim opgevatte bouw van
het koor is gereed gekomen. Toen in 1539 de kerk
door den bliksem getroffen werd en zeer ernstig
schade leed, heeft men met groote energie de her
stelling ter hand genomen en waarschijnlijk nog
meer eenheid gebracht in den in verschillende pe
rioden tot stand gekomen bouw. Om de kerk echter
in haar volle waarde te bewonderen moet men haar
binnengaan. Immers het is vooral de prachtige
ruimtewerking die haar onderscheidt en die haar
tot eender fraaistevijftiende-eeuwschegodshuizen
maakt, welke ons land rijk is. Daar is vooreerst
de aaneensluiting van het middenschip, met drie
dwarsbeuken tot waarlijk ééne ruimte, waarvan
1) Zie dr E. H. ter Kuile in Oudheidkundig Jaarboek,
1936 afl. 2, 3-4 en 1939, aflev. 3, 4.
27