toch opent zich een wijder horizon als zij deel krij gen aan de waarden, die de besten van vroegere geslachten ons hebben nagelaten, niet als antiqui teiten maar als levende elementen van een eigen vaderlandsche cultuur. Wij zullen dit noodig hebben, nü meer dan ooit, voor het geslacht dat de taak zal krijgen de diepe wonden te heelen, welke de rampen van den oor log den Haag hebben toegebracht, niet slechts door het neerhalen van uitgestrekte woonwijken maar ook door het vernielen van een deel onzer geliefde Boschjes en van ons oude, wel vertrouwde, Bosch. Hier wacht een zwaar werk, dat echter schoon moet zijn, te schooner als het volbracht kan wor den in een sfeer van liefde voor de stad en eer bied voor haar oude, overgeleverde schoonheid. Maar was het ook niet een zwaar geschonden 's Gravenhage, waar 27 Juli 1581 een nieuwe tijd werd ingeluid? Was het geen geteisterde en half- verlaten stad, waar 17 November 1813 het herstel begon? En is den Haag niet beide malen die ramp volle tijden te boven gegroeid met vernieuwde kracht en kostelijk leven? Deze gedachte moge in bange uren de minnaars van de schoone Hofstad sterken. Haar glans moge tanen, haar roem zal niet vergaan als bij de in woners de liefde blijft wonen, die in Huygens' woorden doorklinkt voor: hun „rondom groene buert", hun „eeuwigh jonge Haegh". 116

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 142